Op 7 juni plaatste Brian Hirman een post op Facebook en LinkedIn die bij zijn volgers en daarbuiten insloeg als een bom. ‘You think something is not a problem because it’s not a problem to you,’ stond boven de kop ‘Time for change’. In 548 woorden vertelde hij voor het eerst hoezeer hij al zijn hele leven racistisch bejegend wordt.
Een verrassende actie van de founder & director van GUC Agency en partner & director corporate development van Intracto Group. De laatste tijd kreeg hij iets te vaak deze retorisch bedoelde vraag voorgelegd: ‘Jij zult vast niet echt te maken hebben gehad met racisme, toch?’ Evenals uitspraken als ‘Ik zie je niet als een donker persoon.’ En hij besloot te gaan zitten voor een onomwonden antwoord. ‘Surprise’, zo schreef hij: ‘Ik ben wél donker. En natuurlijk zie je dat. Maar omdat ik ogenschijnlijk moeiteloos opga in de zogenaamde “blanke norm”, word ik kennelijk niet als zodanig ervaren.’
We spreken elkaar tien dagen later, een paar uur nadat Brian op LinkedIn het interview heeft gedeeld waarvoor Ronnie Overgoor hem had uitgenodigd op zijn platform 7DTV.
De laatste tien minuten neemt dat interview een onverwachte wending en wordt het een zeer persoonlijk gesprek naar aanleiding van Brians LinkedIn-post ‘Time for change’.
Enthousiast vraagt hij: ‘Heb je de laatste tien minuten van dat interview bekeken? Het was voor ons allebei een eyeopener. Ik vind het een van de mooiste interviews die ik ooit heb gehad. Ronnie en ik kennen elkaar al sinds het begin van de jaren 90, we werkten toen samen bij postproductiebedrijf Valkieser Multimedia. Ronnie had er een handje van om opmerkingen en grapjes over mij te maken. Als ik binnenkwam zei hij: “Stop, iedereen z’n portemonnee pakken, Brian is binnen!” Of, als ik net even te laat was: “Zeg, kon je uit je hangmat komen?”
'Het waren grapjes en Ronnie bedoelde het helemaal niet kwaad; daarvoor ken ik hem te goed. Ik heb er nooit wat van gezegd. Ronnie was niet de enige die zulke grappen maakte, het gebeurde overal. De mediawereld in Hilversum was totaal wit, op een enkele uitzondering na. Dus je had eigenlijk niet het lef om er een punt van te maken. Ik had er ook geen last van, het deed niet echt pijn. Maar ik vond het echt wel irritant, zeker omdat hij het zo vaak deed. Na al die jaren, heb ik Ronnie ermee geconfronteerd in het interview. Hij vatte het heel goed op – hij wilde het er graag met me over hebben zei hij, want hij zat er zelf erg mee.’
‘Zeker! In die tijd moest dat zogenaamd “kunnen”. Maar nu is de geest uit de fles. Dat heeft ook te maken met het gemak en de snelheid waarmee informatie door iedereen met de hele wereld gedeeld kan worden. Het is zo’n andere tijd nu. John Olivieira gaf laatst een treffend voorbeeld: vraag het ‘Kleurrijk Elftal’ of ze ervaring hebben met een vorm van racisme en alle spelers steken hun hand op; allemaal hebben ze tientallen verhalen. Die verhalen zijn er al decennia. Maar toen bijvoorbeeld Edgar Davids zich uitsprak heeft hem dat veel krediet gekost in de Nederlandse maatschappij. Want hij durfde grootheden als Johan Cruijff aan te spreken op racistische uitspraken. Dat was in 2011. Winston Bogarde durfde er ook wat over te zeggen en die jongens werden met de nek aangekeken.
‘Als je fastforward gaat naar 2020, dan zie je dat grote sterren als Virgil van Dijk en Georginio Wijnaldum min of meer hetzelfde zeggen en het wordt breed geaccepteerd. Sterker: ze worden serieus genomen en het heeft effect. In deze tijd leven wij nu.’
‘Nederland is niet Amerika, waar al tientallen jaren sprake is van structurele police brutality. Dat is het thema daar. Het Nederlandse politiekorps is in zijn totaliteit niet te vergelijken met de situatie in Amerika, maar dat wil niet zeggen dat ons politiekorps geheel vrij van zonde is. We hebben hier ook in relatief korte tijd veel berichtgeving gehad over etnisch profileren. Het speelde bij de Belastingdienst, bij uitzendbureaus en bij woningcorporaties. Allemaal verhalen die bij elkaar optellen.
‘De onderliggende discussie is in Nederland dezelfde als in de VS. Die gaat over: hoe kijken we naar elkaar? Ons beeld van de ander wordt sterk bepaald door vooroordelen die enorm ingebakken zijn – niet alleen in onze cultuur maar ook in onze media en advertising. De voorbeelden die ik gaf in mijn post op LinkedIn, van de keren dat ik zonder enige reden van de snelweg werd gehaald voor een “routinecontrole” – “Mooie auto heeft u meneer. Is die van u?”, of een verkoper die me waarschuwt dat hetgeen ik op het oog heb best erg duur is en of ik dat wel besef – dat is allemaal klein leed. Ik vond het vervelend en soms bloedirritant, maar mijn moeder heeft me weerbaar gemaakt. Zij heeft mij op jonge leeftijd geleerd dat ik drie keer zo hard mijn best moest doen om succesvol te zijn in dit land.’
‘Ik heb niet bij elke stap in mijn carrière letterlijk gedacht aan de woorden van mijn moeder. Het is iets dat je uit je opvoeding meeneemt in alles wat je doet. Het heeft me ook geleerd – en of dat goed is, is een andere vraag – om niet heel lang bij dit soort dingen stil te staan. Wanneer ik racistisch behandeld werd kon ik daar boos over worden of niet, maar het heeft me eigenlijk nooit in de weg gezeten, omdat ik wist dat het op mijn pad zou komen. Ik wist dat ik ermee te maken zou krijgen.’
‘Wij houden ervan mensen in hokjes te stoppen en daarom krijgen we heel snel wij-tegen-zij-discussies.
‘Ronnie is geen racist. Niet iedereen die racistische dingen zegt is meteen ook een racist. Wanneer je mij moedwillig beledigt, kwetst of benadeelt vanwege mijn etnische achtergrond, dan ben je dat wel. Maar als je onbewust een bepaald beeld hebt, opmerkingen of ‘grapjes’ erover maakt, maar in de kern het beste met mij voor hebt, dan is het een ander verhaal.
‘Ronnie vertelde me eerlijk dat hij niet goed wist hoe hij met de situatie om moest gaan en vroeg of excuses zouden helpen. Dat vond ik niet aan de orde. Het gesprek dat wij voerden was veel meer waard dan excuses. Ronnie heeft in dat gesprek de stap gemaakt van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam. Dat gebeurt nu op meer plekken in Nederland, omdat we eindelijk de discussie met elkaar aangaan. Ik heb Ronnie ook verteld dat ik destijds nooit iets tegen hem gezegd heb omdat ik bang was voor de reactie van de mensen om ons heen.
'Dat is het mooie van de ontwikkeling die we nu in Nederland doormaken. Het is goed dat mensen hun verhaal vertellen, maar dan wel op een manier waaruit begrip spreekt voor het feit dat de ander zich niet altijd bewust is van het discriminerende effect van zijn woorden. En het is goed dat niet alleen mensen met een kleurtje zich laten horen met de boodschap dat we anders met elkaar om moeten gaan en anders naar elkaar moeten kijken. Wanneer je de dialoog aangaat zie je dat begrip aan tafel groeien. Ik leer van elk gesprek en ik leer van de goede wil van heel veel mensen.’
‘Ik ben positief over de fase waar we nu in zitten, maar minder positief over het tempo waarin dingen zullen veranderen.’
‘Ik denk daar genuanceerd over en vind het erg jammer dat de discussie zo gepolariseerd is. Met beelden vernielen of bekladden lossen we niets op.’
‘Dat zou de beste oplossing zijn. De standbeelden dienen dan niet meer ter verheerlijking van de figuren waarvoor ze zijn opgericht, maar als illustraties van de geschiedenis. Ze hoeven niet kapot, ze zijn een deel van onze geschiedenis, maar geef ze de juiste historische context. Dan leren we er misschien wat van.
‘Wij hebben een onjuist beeld van onszelf als Nederlanders. We denken dat we een erg tolerant volk zijn, maar dat zijn we eigenlijk niet. We zijn van oudsher ongelofelijk verzuild en zeggen: zie je wel, er is plaats voor iedereen en iedereen heeft zijn plekje. Waar we aan voorbijgaan is dat we daarmee eigenlijk de verschillen tussen mensen in stand houden.
‘Wij houden ervan mensen in hokjes te stoppen en daarom krijgen we in Nederland heel snel wij-tegen-zij-discussies. Veel mensen denken oprecht: we zijn toch tolerant, iedereen is hier toch welkom? Daarom reageren ze heftig als het over onze standbeelden of Zwarte Piet gaat. Immers: bij ons zijn politieke partijen welkom voor mensen met een andere etnische achtergrond, we organiseren een van de grootste Gay Prides van de wereld – kijk hoe tolerant wij zijn! Maar het zijn hokjes en er komt veel windowdressing bij kijken.’
'Ik ben in Amsterdam als enig kind geboren uit een Creoolse moeder en een Javaanse vader die beiden vanuit Suriname naar Nederland zijn gekomen. Op achtjarige leeftijd ben ik met mijn ouders verhuisd naar Purmerend. Mijn jeugd was vrij onbezorgd. Mijn ouders hadden een goed huwelijk, ze waren verstandig en we waren een warm gezin. We waren niet rijk maar ik kwam niets tekort. Ik ben opgegroeid met een clubje vrienden dat heel multicultureel is. Ik zie ze nog steeds.
‘Toen ik Economie ging studeren aan de UvA in Amsterdam merkte ik voor het eerst dat ik “anders” was. Ik was zo ongeveer de enige met een kleurtje. Bijna alle studenten waren lid van een studentenvereniging, maar ik voelde me daar niet thuis en ben andere dingen gaan doen. Ik ben gaan werken, zat in een band en speelde heel actief basketbal. Ik heb mijn studie afgemaakt, maar het studentenleven is aan mij voorbijgegaan.’
‘Dat is het niet. Ik voelde me er niet echt thuis. Als niemand in een groep mensen of gemeenschap op jou lijkt, dan nodigt dat niet uit om erbij te komen; je voelt je niet prettig. Ik had dat gisteren nog toen ik met een oude bekende in mijn dorp De Rijp een biertje ging drinken op een terras. Ik liep naar binnen waar een groepje oudere witte mannen aan het biljarten was. Ik liep door het groepje heen volgens het vastgelegde anderhalve-meter-parcours en je kunt het bijna niet uitleggen, maar je voelt gewoon dat je wordt aangekeken. Je voelt het, je ziet het ook en mensen vallen stil. En je hebt op de één of andere manier het idee dat op het moment dat je door de deur verdwijnt, iemand iets over je zegt, een grap maakt of whatever. Dat gevoel had ik denk ik ook toen ik studeerde. Baba Touré omschreef dit in zijn interview ook heel mooi als reden waarom mensen niet komen werken in onze branche: als mensen van buiten kijken naar een bureau en ze zien niemand die op hen lijkt, is het best lastig om daar binnen te stappen.’
Eerlijk gezegd denk ik dat we ook een beetje de boot hebben gemist als industrie
‘Dat wordt bij ons in het pand ook geroepen. De diversiteit zit bij ons vooral in de mix man/vrouw, jong/oud en seksuele voorkeur. We hebben door de wol geverfde actiemarketeers die al wat ouder zijn en op de social afdeling zit veel talent van begin twintig. Dat loopt allemaal door elkaar heen en dat werkt heel goed. Maar als het gaat om kleur dan moeten we daar nog wel wat stappen in maken.’
‘Die vraag hebben wij onszelf ook gesteld. Zijn we op de juiste manier een diverse doelgroep aan het aanspreken? Kijken we naar de juiste netwerken, de juiste media, treffen we de juiste toon? Eerlijk gezegd denk ik dat we ook een beetje de boot hebben gemist als industrie. Veel jonge professionals van kleur hebben niets met die overwegend witte bureauwereld en starten eigen initiatieven binnen eigen netwerken die voor de bestaande bureauwereld onzichtbaar zijn. Dat is ook de reden dat we met Guc Agency zijn gaan kijken binnen die andere netwerken. We zijn kort geleden partner geworden van Triple ThreaT: een sterke en succesvolle community in het multiculturele stadsdeel Schalkwijk in Haarlem. Naast sport, dans en muziek kent Triple ThreaT ook een creatieve sub-community met reclamemakers, videoartiesten, fotografen, graphic designers en developers. We willen graag leren van hun visie en inzichten op het vak en uiteraard samenwerken. Als bureau worden we daar beter van.
‘Als we het hebben over weinig kleur binnen de reguliere bureauwereld hoor ik vaak dat “ze” er niet zijn. Maar dat is onzin. Ik weet dat ze er zijn, want ik heb samen met John en Roger Olivieira zo’n tien jaar geleden een soort underground genootschap opgericht dat we de NIM Society noemden. De naam was een grappige verwijzing naar Niet-westerse allochtonen In Media. Eens in de zoveel tijd gaan we met z’n allen uit eten, waarbij iedereen een introducé uitnodigt met een andere achtergrond, zodat het netwerk steeds groter wordt. Nu is het een LinkedIn-groep van 262 mensen, onder wie ook veel jonge mensen.
‘”Ze” zijn er dus wel degelijk, maar “ze” voelen zich niet aangetrokken tot onze industrie. Dat is niet zo gek. We zijn 99 procent wit en de uitingen die we maken spreken voornamelijk witte mensen aan. Als je als bureau iets wilt doen, moet je niet wachten tot de mensen naar je toekomen of een brainstorm houden met je eigen bedrijf. Treed in contact met een groep die vindt dat je niet divers bent en laat het ze vertellen, wees niet bang dat het een pijnlijk verhaal wordt en durf in de spiegel ook te kijken naar je minder mooie kant. Dat doen we te weinig, eerlijk in de spiegel kijken.’
‘Ik ben bezorgd over wat harde quota doen voor de mensen die dankzij die quota worden aangenomen. Ik heb gesolliciteerd voor drie commissarisfuncties en werd voor twee aangenomen. Voor alle drie de vacatures werden mensen met een andere achtergrond expliciet van harte uitgenodigd om te solliciteren, omdat gestreefd werd naar een diverse samenstelling van de betreffende raad van commissarissen. Ik kon de vraag niet uit mijn hoofd krijgen of ik niet toch ook was aangenomen met het oog op de gewenste diversiteit? Het eerste wat ik vroeg was: mag ik weten waarom? En ik heb de olifant in de kamer gewoon benoemd. Je weet natuurlijk nooit hoe eerlijk het antwoord is, maar ik heb het wel uitgesproken.
‘Quota kunnen helpen om versnelling te brengen en dat kan helpen, maar ik denk dat beleid gericht op bewustwording uiteindelijk beter werkt. Niet als windowdressing, maar vanuit de oprechte overtuiging dat het goed is om met een diverse groep mensen samen te werken omdat je daar als bedrijf beter van wordt en de samenleving zoals die nu is, beter kunt cateren. Als 21 procent van jouw doelgroep bestaat uit mensen met een andere etnische achtergrond, dan zou je wel gek zijn als jouw organisatie 0 procent van de mensen uit die doelgroep vertegenwoordigt. Zo simpel is het.'