Premium

Filterbubbels en nepnieuws leiden tot tegenstellingen, de communicatieprof kan ze debunken

Kijk goed hoe de werkelijkheid in verhalen wordt weergegeven en welke agenda erachter zit – adviseert Harrie van Rooij

Filterbubbels en nepnieuws laten zien hoe groepen mensen met elkaar ‘waarheden’ produceren die met feiten soms weinig te maken hebben. Hierbij ontstaan regelmatig tegenstellingen die een heel eigen leven gaan leiden. Harrie van Rooij over hoe je ze kunt debunken.

Communicatiemensen opgelet. Om ons heen laait een oud verlangen op: het verlangen naar waarheid. Je kunt het herkennen aan onbehagen. Hoe vaak heb je de afgelopen tijd je vrienden en collega’s niet horen praten over filterbubbels, nepnieuws en desinformatie? Hoe vaak ging het over de vraag wie en wat je eigenlijk nog mag geloven. Over mensen die zich afvragen of wetenschap niet ‘ook maar een mening’ is. En of je zomaar moet aannemen dat de overheid het beste met je voor heeft. Wisten we nog maar wat zeker is.

Blijven klikken

Hoe manifest ook, het verlangen naar waarheid lijkt een onmachtig streven. Het drukt zich althans niet uit in waarheidszoekend gedrag.

Volgens een onlangs verschenen artikel in The Guardian wordt ons brein gekaapt door de verleidingsmachines van Google en Facebook. Die zorgen met vernuftig ingebouwde beloningen voor een continue toevoer van dopamine, die ervoor zorgt dat we nog maar één ding willen: blijven klikken.

Hierbij zoeken we niet naar de waarheid maar eerder naar een combinatie van sociale bevestiging, zekerheid en verstrooiing. Zo verzinken we langzaam in werelden die achter de schermen worden klaargezet door de whizkids van Silicon Valley en degenen die hen inhuren.

Zorgen hierover worden steeds vaker geformuleerd, en dat is winst. Niet dat er vroeger geen waarheidsniches en filterbubbels bestonden. Ook in de zuilen en aan de stamtafels maakten alternatieve perspectieven op de wereld maar weinig kans. Ook daar sloegen we geen bruggen, maar zochten we bevestiging en geborgenheid.

Bovendien zijn de verhalen over filterbubbels tot nu toe vaak overdreven. Vrijwel niemand brengt zijn tijd alleen maar op Facebook door, en het is ook onwaarschijnlijk dat je in je timeline alleen maar meer van hetzelfde ziet. Integendeel, de kans om met een variëteit aan meningen in aanraking te komen is groter dan zeg dertig jaar geleden.

Manipuleren

Toch zijn de zorgen niet ongegrond. In deze mediatijd nemen, zoals The Guardian vaststelde, de mogelijkheden om werkelijkheden te manipuleren snel toe. Zorgen gaan over de kwetsbaarheid van feiten tegenover desinformatie en nepfeiten. Maar in de kern vooral over de mogelijkheid dat zoiets als de waarheid de uitkomst is van een sociaal proces, en niet langer een geduldig proces van afstand nemen, objectivering en toetsing.

Denk maar de inauguratie van Donald Trump. Volgens de president zelf was er een recordaantal bezoekers aanwezig. Toen foto’s en tv-beelden sterk in een andere richting wezen, bleek dit voor Trumps waarheidsclaim niets uit te maken. Samen met zijn achterban kijkt hij nog altijd met voldoening terug op een nooit geëvenaarde opkomst. Deze mogelijkheid van een soort parallelle sociale waarheid vonden velen nog het schokkendst.

Waar Sigmund Freud aan het einde van de negentiende eeuw een antropologische crisis veroorzaakte door zichtbaar te maken hoe onder het alledaagse bewustzijn een ingewikkeld web van fantasieën, gebeurtenissen en driften schuilgaat, gaat het ongeloof in deze tijd steeds vaker over het sociale: over de wijze waarop mensen in staat zijn om in hun onderlinge interacties werkelijkheden te produceren die met ‘objectieve feiten’ niets te maken hebben.

Het element taal

Met die vaststelling hebben we nog niet alle zorgen beschreven. Aan de toch al ingewikkelde verhouding tussen zijn en schijn moeten we nog een belangrijk element toevoegen: de taal. Waarheidsonbehagen gaat niet alleen over de spanning tussen feiten en sociale processen. Je kunt als je een goed beeld wilt krijgen ook de rol van woorden niet buiten beschouwing laten. Steeds vaker lijken discussies te gaan over hoe je iets wel of niet mag noemen. Of de conducteur er verkeerd aan doet om ‘geachte reizigers’ te roepen in plaats van ‘dames en heren’. Of er zoiets bestaat als ‘meisjeskleding’.

Die taalgevoeligheid legt iets bloot. Om te beginnen dat we ons ervan bewust zijn dat taal niet neutraal is. Hoe we de dingen benoemen, maakt uit voor de sociale werkelijkheid waarin we leven. Door een minderheidsgroep telkens met een aparte naam te benomen, kun je zo’n groep als uitzondering op het normale bestempelen. Zelfs als je bezig bent het voor hen op te nemen.

Artikel gaat verder onder het kader.

‘Laat jongens jongens zijn’

Dat we zo gevoelig zijn voor bijvoorbeeld hate speech of seksistische taal, komt volgens de Amerikaanse filosoof Judith Butler doordat we talige wezens zijn. Woorden zijn sociale acties. We moeten door anderen worden aangesproken om een plaats te krijgen in de maatschappij. Debatten over gevoelige woordkeuzes laten zien waar pijn zit. En ze brengen je in contact met dilemma’s.

Beeld uit de fel bekritiseerde Sire-campagne 'Laat jij jouw jongen genoeg jongen zijn?'.

Als we over groepen praten, spitst het dilemma zich vaak toe op vragen over in- en uitsluiting. Kijk maar naar de discussies die de Sire-campagne ‘Laat jongens jongens zijn’ afgelopen zomer losmaakte. Enerzijds is er de behoefte om een groep te beschermen door een vorm van achterstelling bespreekbaar te maken, anderzijds is er het besef dat je mensen juist door ze te labelen buiten de orde van het normale plaatst.

De pijn van labels (zoals ‘jongensgedrag’) is ondertussen aan beide zijden van de groepsafbakening voelbaar. Wie niet tot de objectieve groep behoort, maar zich wel herkent in de groepstypering, voelt zich buitengesloten. Datzelfde geldt voor wie wel tot de objectieve groep behoort, maar zich niet in de typeringen herkent.

De kunst is om zulke dilemma’s niet te snel te willen oplossen. In plaats daarvan kunnen we beter de zegeningen tellen. Dilemma’s helpen je om vragen opnieuw te formuleren en vervolgens op een hoger niveau verder te twijfelen. Behoedzaam praten over stereotyperingen, frames en pijnwoorden hoort daarbij.

 

Zulke observaties laten iets zien van hoe taal is vervlochten met onze werkelijkheid. Ook als je ervan uitgaat dat er zoiets bestaat als een objectieve werkelijkheid die zich bevindt buiten ons denken en spreken erover, zal deze in onze interacties altijd door taal worden gevormd. Ga maar na hoe framing werkt. Frames leveren, vaak op onmerkbare wijze, met de feiten ook de duiding mee. Ze plaatsen als het ware handgrepen op de werkelijkheid, waardoor het is alsof je deze nog maar op één manier kunt beetpakken.

Aristoteles

Wat kun je als communicatieprofessionals doen om inzicht te krijgen in de vervlochtenheid van taal en werkelijkheid? Om een indruk te krijgen van wat ‘echt werkelijk’ is, zou ik adviseren om te beginnen de belangrijkste werken van Aristoteles, Kant, Nietzsche en bijvoorbeeld Rorty goed door te nemen. Om enig zicht te krijgen op de relatie tussen taal en werkelijkheid zou je er vervolgens goed aan doen om je te verdiepen in bijvoorbeeld De Saussure, Austin, Wittgenstein, Heidegger en Derrida.

Als je daar allemaal niet aan toe komt, kun je ook beginnen met je ontvankelijkheid te trainen. Gewoon goed om je heen kijken: wat gebeurt er als mensen met elkaar delibereren, discussiëren en redetwisten? Een manier om zicht te krijgen op wat er gebeurt, is om tegenstellingen te onderzoeken. Tegenstellingen zijn overal. Sla maar eens een reisgids open. De kans is groot dat de eerste zin luidt: ‘Mexico [Oostenrijk/Madagascar/Cambodja] is een land van uitersten.’

Contrasten

Dat is niet verwonderlijk. Contrasten leggen een patroon over de werkelijkheid, waardoor deze overzichtelijker wordt. Je neemt meer waar als je dingen ordent aan de hand van een begrippenpaar: jongens-meisjes, ouderen-jongeren, laag- en hoogopgeleid. Ook je eigen identiteit wordt helderder en eenduidiger als je jezelf afmeet aan je tegenpool.

In een van haar gedichten zegt Ester Naomi Perquin: ‘Een olifant (…) lijkt pas de olifant die hij / daadwerkelijk is wanneer u / wegens kijken door een sleutelgat / een groot deel van hem mist.’ Net als sleutelgaten onthullen en verbergen tegenstellingen iets.

Voor communicatieadviseurs kan het waardevol zijn om enig inzicht te ontwikkelen in hoe ze functioneren. Vier vragen die je kunt stellen als je met tegenstellingen wordt geconfronteerd:

1. Is er een echte of een schijnbare tweedeling?

Er zijn groepstegenstellingen die lijken te bestaan, maar die nauwelijks een empirische basis hebben. Denk maar eens aan verhitte maatschappelijke debatten in de afgelopen jaren. Die suggereerden regelmatig een door en door verdeeld land. Verwelkomers van vluchtelingen stonden lijnrecht tegenover beschermers van de landsidentiteit en veiligheid. Mensen die Zwarte Piet haten tegenover het kamp van de liefhebbers van oude tradities.

Natuurlijk bestaan deze mensen echt. In deze tijd van het jaar hoef je gemiddeld maar één minuut op Facebook door te brengen om je daarvan te verzekeren. Het punt is dat de illusie ontstaat dat alles en iedereen verdeeld is. Als je een beetje rondvraagt in je eigen omgeving, merk je dat dat niet het geval is. Dan ontmoet je een vergeten groep die zich het beste laat omschrijven als ‘bijna iedereen’. Een tussengroep van mensen met een gematigde, genuanceerde of gewoon onduidelijke mening. Dat is heel normaal. Als zulke onderwerpen niet complex waren, zouden ze niet voor zoveel gespreksstof zorgen.

Bij overdreven tweedelingen is vaak sprake van een media-effect. Om te beginnen voelt wie een uitgesproken of radicale mening heeft, de meeste behoefte om deze uit te spreken. En om medestanders op te zoeken. De uitgesprokenen verzamelen zich daarom op sociale media. Voor journalistieke media is er vervolgens niks aan om de gematigde meerderheid aan het woord te laten. Het debat wordt pas scherp als je vertolkers van onversneden meningen tegenover elkaar zet. Altijd een gemiste kans om Sylvana Simons niet in je talkshow uit te nodigen.

2. In hoeverre rechtvaardigen de feitelijke verschillen het spreken over een tegenstelling?

Natuurlijk bestaan er wel degelijk echte verschillen. Er zijn bijvoorbeeld hoog- en laagopgeleiden. Op basis van onderzoek zou je kunnen nagaan of er tussen vertegenwoordigers van deze groepen, behalve of ze gestudeerd hebben, nog meer verschillen bestaan. Want dan zou je langzaam maar zeker kunnen spreken over contrasterende groepen. Dat blijkt tot op zekere hoogte zo te zijn. Het SCP-rapport Een wereld van verschil uit 2014 laat bijvoorbeeld zien dat hoogopgeleiden vaker vertrouwen hebben in de politiek, mondiaal georiënteerd zijn en ook meer vertrouwen in de medemens hebben. Tot op zekere hoogte, want het rapport waarschuwt ook voor simplificering. Er is een breed tussengebied en er zijn volop overlappingen en uitzonderingen aan te wijzen.

Let er bovendien op dat je bijna niet zonder metaforen kunt spreken over zulke tweedelingen. ‘Scheidslijnen’ zie je (behalve op het voetbalveld) bijna nergens. Ook van een kloof tussen groepen is geen sprake. Er kunnen empirische verschillen zijn, maar dat is nog niet hetzelfde als dat er een heel zichtbare realiteit is van twee groepen die steeds meer van elkaar ‘afdrijven’.

Toch kan dat wel degelijk gebeuren. Waar tweedelingen zich aftekenen, kunnen voorkeuren en opvattingen steeds meer gaan samenvallen. Als je bijvoorbeeld tegen immigratie bent, is de kans groter dan gemiddeld dat je niet gelooft in de opwarming van de aarde. Onderwerpen raken daarbij eerder op sociale dan op inhoudelijke gronden met elkaar verbonden.

3. Draagt het praten over tegenstellingen bij aan het creëren ervan?

Het is dus niet altijd zo duidelijk of verschillen echt bestaan of schijn zijn. De dynamiek van het spreken over verschillen kan ze in het leven roepen. Praten over tweedelingen kan vergelijkbaar zijn met ‘geen paniek’ roepen in een vliegtuig.

Ofte wel: het spreken over scheidslijnen, tweedelingen en kloven kan bijdragen aan het ontstaan ervan. Volgens het WRR-rapport Wat is er mis met maatschappelijke scheidslijnen? is ‘scheidslijn’ een performatief woord: ‘Hoe meer je erover praat, hoe meer het werkelijkheid wordt. Als steeds maar weer wordt herhaald en benadrukt dat er een ‘maatschappelijke scheidslijn’ loopt tussen groep a en groep b, heeft dat op zeker moment geen nieuwswaarde meer en kan representatie overgaan in constructie. Burgers of politici zullen zich in hun gedachten, gevoelens, woorden en daden naar dat schema gaan voegen. De uitspraak wordt een selffulfilling prophecy.

4. Welke doelen dient het praten in termen van tegenstellingen?

Volgens de politicologen Laclau en Mouffe zijn discoursen inherent geordend rond tegenstellingen. Dat betekent dat over de sociale werkelijkheid het raster van een dominant antagonisme wordt gelegd. Vandaaruit worden vervolgens alle verschijnselen beschreven en verklaard.

Tweedelingen accentueren relevante verschillen maar nemen met dezelfde beweging de mogelijkheid weg om nog iets anders te zien dan deze verschillen. Als politici of andere sprekers het hebben over een maatschappelijke tegenstelling, doen ze dat omdat ze bewust of onbewust invloed willen uitoefenen in een politieke strijd. Zo ontstond in het Sire-debat een tegenstelling tussen het beeld van vastgelopen jongens die hun onstuimigheid moeten opkroppen, en het beeld van een gefeminiseerde cultuur waarin stilzitten en praten de norm is. Met daartussenin een oorzakelijk verband van jewelste.

Het voorstellen van een dergelijke tegenstelling is belangrijk voor wie bijvoorbeeld wil bevorderen dat bepaalde maatregelen worden genomen. Of de tweedeling ook problemen oplost, is een andere vraag. Pregnante tegenstellingen kunnen nuchter doorvragen in de weg staan, doordat ze de tweedeling als natuurlijk voorstellen. Het Sire-beeld van gekooide jongetjes is pakkend. Maar is er nu echt zo veel bewijs voor de stelling dat het allemaal komt door juffen, rubberen matten in speeltuinen en overbeschermende ouders? Was er vroeger echt meer tolerantie voor kinderen die door roeien en ruiten gingen?

Betekenis checken

Wat kunnen communicatieprofessionals doen met tegenstellingen? Het belangrijkste lijkt om zichtbaar te maken wat er gebeurt. Hoe worden tegenstellingen gecreëerd, welke mechanismen spelen een rol, welke betekenissen worden al dan niet bewust in het leven geroepen?

In organisaties kan het bijvoorbeeld belangrijk zijn om dilemma’s onder de tegels van zekerheid vandaan te peuteren en twijfel toe te laten. Het toelaten van twijfel draagt niet alleen bij aan geloofwaardigheid en vertrouwen, het biedt ook een mogelijkheid om uit een perspectief te komen vanwaaruit je nog maar één dimensie kunt zien.

Consensus

Ook kan het van groot belang zijn om in plaats van te blijven wrijven in verschillen, op zoek te gaan naar gemeenschappelijke betekenissen of zoiets als overlappende consensus. Daarvoor zijn benaderingen genoeg beschikbaar. In de publicatie Halte ongemak beschrijven Els van der Pool en Guido Rijnja bijvoorbeeld hoe een oriëntatie op waarden de overheid kan helpen om patronen van schurend contact om te buigen.

Feit en fictie

Verder behoeft de verhouding tussen feit en fictie continu aandacht. Feiten zijn meestal niet de wonderolie waarvoor ze dikwijls gehouden worden. Zeker bij emotioneel geladen onderwerpen spelen ze een ondergeschikte rol. Mensen laten zich er simpelweg niet door overtuigen. Bovendien kunnen we hier ook weer een tegenstelling debunken: het verschil tussen feit en fictie is lang niet altijd helder. Statistieken zijn bijvoorbeeld geen feiten, maar weergaven van de werkelijkheid. Hoe je gegevens verzamelt, interpreteert en in grafieken weergeeft – het maakt allemaal deel uit van het verhaal dat je wilt vertellen.

Betekenischeckers

De uitdaging is om een stap verder te gaan dan factchecking. Onderzoek vooral ook de verschillende manieren waarop de feitelijke werkelijkheid wordt gerepresenteerd, bijvoorbeeld in verhalen over tegenstellingen. Waar factcheckers inmiddels overal zijn opgestaan, zitten we nu verlegen om betekenischeckers.

Harrie van Rooij is communicatieadviseur, onderzoeker en filosoof. Hij is onophoudelijk geïnteresseerd in de relatie tussen woorden, werkelijkheid en gedrag. Reacties graag naar hjm.van.rooij@casema.nl

Dit is het tweede deel uit de serie ‘De kernboodschap en andere illusies’.

Voor deel 1, over waarom burgers en de overheid elkaar zo slecht begrijpen, klik hier.

premium

Word lid van Adformatie

Om dit artikel te kunnen lezen, moet je lid zijn van Adformatie. 15.000 vakgenoten gingen jou al voor! Meld je ook aan met een persoonlijk of teamabonnement.

Ja, ik wil een persoonlijk abonnement Ja, ik wil een teamabonnement
Advertentie