Ben van Berkel is een van de bekendste architecten van Nederland. Met name dankzij de Erasmusbrug in Rotterdam. Zijn bureau UNStudio heeft kantoren in Amsterdam, Frankfurt, Hong Kong en Shanghai en vorig jaar won het een prestigieuze pitch om de hoogste toren van Australië te bouwen.
‘Ik denk toen ik als kind verhuisde naar de wijk Kanaleneiland in Utrecht. Ik was een jaar of vijf en dat was toen dé locatie waar de middenstanders gingen wonen. We kwamen in een van de eerste laagbouwblokken te wonen en dat was heel inspirerend, dat ik al die vrachtwagens zag rijden, dat ik beton rook, dat we onaffe gebouwen in konden liepen.’
‘Ja, ik tekende veel en ik had een paar dozen Fischertechnik (speelgoed waarmee je schaalmodellen kunt maken, red.) van mijn ouders gekregen en bouwde er de hele eettafel mee vol. We waren met z’n achten thuis, dus we hadden een heel grote tafel.’
‘Ja, en ik kon úren bezig zijn. Als ik dan in de schuur aan het bouwen was, moest mijn moeder me van de koude betonnen vloer af halen, waar ik al vier of vijf uur op had gelegen. Dus ik was toen al redelijk fanatiek.’
‘Ja, dat heette toen architectonische vormgeving. Grappig genoeg kregen we niet alleen architectuur, maar bijvoorbeeld ook interieurarchitectuur en meubels ontwerpen. Er werd heel holistisch gekeken naar wat architectuur was.’
‘Zeker, want uiteindelijk ben ik naar London gegaan. Bij de Rietveld bouwde ik wat basiskennis op, maar aan de Architectural Association deed ik mijn echte architectuurkennis op. Dat was een opleiding waar heel veel internationale studenten naartoe kwamen. En architecten van naam gaven er les, zoals Zaha Hadid en Norman Foster. We noemden het toen het Mekka van de architectuuropleidingen.’
‘Ja, al was ze nog niet zo bekend toen. En ze wilde maar aan zeven of acht studenten lesgeven, want ze was wel al heel druk. Ze nodigde ons thuis uit. Dan belde ze me op: “Ben, kun je de anderen studenten bellen en een kip meennemen, dan maak ik wat eten en nemen we daarna het werk door”. In die persoonlijke sfeer gaf ze les. Ze nam je echt mee aan de hand.’
‘Ik heb er altijd in geloofd dat je niet moet ontwerpen vanuit één kolom, maar met alle specialisten samen. Een ingenieur kan bijvoorbeeld soms heel innovatieve, constructieve oplossingen bedenken, waarop je dan je ontwerp aanpast. Vroeger kwam de opdrachtgever alleen op bezoek, maar vandaag de dag verschijnt hij ook met twintig man aan tafel.’
‘Dat maakt het eindproduct rijker. Je hebt nu ook klimaatspecialisten, bijvoorbeeld, wat ik geweldig vind. In mijn bureau heb ik nu zelfs een groep futuristen rondlopen, omdat ik vind dat we veel verder in de toekomst moeten kijken. Alles wat we vandaag ontwerpen wordt immers pas over vijf jaar gebouwd en is pas vijf jaar daarna klaar.’
‘Ja, die ruimte pakken we wel. Dat is ook zo interessant aan onze netwerkstructuur, dat alle disciplines iets kunnen bijdragen. In workshops met de opdrachtgever, eindgebruikers, ontwerpers en andere specialisten scherpen we de oorspronkelijk opdracht aan.’
‘We doen wel twintig van dat soort grote pitches per jaar. Vorig jaar hadden we een spectaculair jaar; we wonnen bijna vijftig procent van de prijsvragen. Normaal is dat ongeveer dertig procent. Wat anders is aan dit soort projecten is dat je meerdere partijen moet meenemen en heel politiek te werk moet gaan. Als je bij zo’n groot project de stad niet meehebt, zullen ze nooit hun goedkeuring geven aan de bouwvergunningen. Bij dit project was er veel enthousiasme vanuit de stad.’
‘Ja, dat maakt het heel zwaar. Ik vind het ook een van de moeilijkste aspecten van onze discipline dat we altijd moeten strijden om ons werk binnen te halen. Maar als je in de top tien van de wereld concurreert, dan moet je er wel aan meedoen.’
‘Misschien slaap ik er een nacht moeilijk van, maar de volgende dag gaan we weer volop aan de slag. Het prettige van een wat groter bureau hebben – we hebben nu bijna driehonderd man – is dat je niet afhankelijk bent van dat ene project. Toen we tachtig man hadden, moesten we er gelijk weer vijftien uitdoen bij verlies.’
‘Ja, daar zijn we met het managementteam en de partners de laatste jaren goed in geworden. Hoe beter de ondersteunende afdelingen draaien, zoals HR en PR, des te meer tijd is er voor creativiteit.’
‘Ik vind dat eigenlijk een prima kader om als architect mee te werken; je kunt er heel goed een fantasierijk of interessant gebouw mee ontwerpen. Het is maar hoe innovatief je omgaat met goedkopere of simpelere materialen. Maar die discussie rond de Tweede Kamer is echt niet goed geweest voor onze professie, want het geeft het beeld dat wij de dingen kostbaarder maken dan nodig is.’
‘Nee, ik ben iemand die erg gelooft in de kwaliteit van de details en het vakmanschap van de bouwers. Ik vind het ontwerpproces aan het begin dus niet belangrijker. Misschien is het aan het eind nog veel belangrijker, omdat dan het resultaat bij elkaar komt. Daar moet je heel nauw bij betrokken blijven. Maar het is ook weer onmogelijk om elke dag op de bouw te zijn, hoor, daarvoor heb ik heel goede teams.’
‘Ja, twintig minuten voor elk project. Soms kan ik er dan zeventien op een dag doen. Ik doe al mijn meetings staand, dus ik heb zo een heel strak systeem.’
‘Het is fantastisch, ik vind het de leukste kanten van mijn vak om met mensen samen te werken, nieuwe ideeën te zien en mensen te motiveren. Iedereen ontwerpt mee, zelfs de stagiaires. Daardoor trekt bij ons echt iedereen de kar. Dat voel je ook in de ruimte, dat iedereen enthousiast is.’
‘Ik kan heel boos worden. Misschien dat ik tegenwoordig wat beter uitleg wat ik vind. Vroeger liep ik dan de ruimte uit en zei ik: kom morgen maar terug. Tegenwoordig leg ik beter uit waarom iets niet goed is. Of als de ambitie te laag ligt. Of iets te veel lijkt op wat we de vorige keer hebben gedaan. Ik vind dat we onszelf constant moeten verbeteren.’
‘Het leuke is dat we steeds meer kunnen kiezen. We krijgen wel dertig of veertig portfolio’s per week. En ook daar heb ik weer een team voor. Ik stuur soms een beetje, maar alleen op de grote lijnen.’
‘Het lijkt alsof ik per dag meer dan zestien uur werk, maar gek genoeg werk ik gemiddeld zo’n tien uur. Dat kan omdat ik mezelf beter heb weten te organiseren. Ik kan ’s ochtends later beginnen dan ooit; pas om tien uur. Voor die tijd heb ik al gesport, goed ontbeten, mijn gezin gezien, een paar mailtjes verstuurd, internationale kranten gelezen.’
‘Ja, rond zes uur, half zeven. Maar ik lig er ook niet te laat in, want als ik geen goed ritme heb, dan ben ik ook niet scherp. Ik heb geleerd dat ik met mijn scherpte veel meer kan bereiken in tien uur dan in zestien uur knalhard werken, wat ik vroeger altijd deed. Mensen worden minder effectief en maken ook fouten wanneer ze moe zijn. Het is veel beter om krachtiger en geconcentreerder te werken.’
In de serie Creative Achievers gaat Wouter Boon op zoek naar de geheimen van creatief succes. Luister naar het volledige interview met Ben van Berkel hieronder of via creative-achievers.com.