Een lief gedichtje voor Martin B., Kamervoorzitter

Mooij vraagt zich af wat er toch misging in de jeugdige ontplooiiing van onze kamervoorzitter

Een paar jaar geleden at ik in het fameuze Weense Café Central een schnitzel, toen ik vanuit mijn ooghoeken Menno ter Braak het etablissement zag binnentreden. En daar keek ik toch wel vreemd van op. Vooral omdat Ter Braak op dat moment al een kleine tachtig jaar dood was. Het bleek bij nader inzien dan ook om een norse Wener te gaan die niet van zijn Nederlandse dubbelganger te onderscheiden viel. Wat hij overigens zelf ontkende toen ik op mijn mobiel een foto tevoorschijn toverde.

En nu wilt u natuurlijk heel graag weten wie Menno ter Braak was. Want of je nu dom, onbekend of andersom bent: werkelijk iedereen kan tegenwoordig door de Slimste Mens gebeld worden.
Welnu, Menno ter Braak was een fijngevoelige intellectueel die niet kon leven met de komst van het nazisme. Op 15 mei 1940, de dag waarop Nederland capituleerde, maakte hij een einde aan zijn leven. Als polemist heb ik geleefd, als polemist zal ik sterven – met die woorden nam hij afscheid van zijn vrouw. Zo wil, althans, de legende.

Zijn broer – arts – diende hem de fatale injectie toe.
Voor een therapeutische familie-opstelling was het kennelijk al te laat.
Ter Braak zag het gevaar van het nazisme al vroeg. In 1937 publiceerde hij het essay ‘Het nationaal-socialisme als rancuneleer’.  Ik heb het nog eens nageslagen. Het stuk is even ouderwets als waar. Raté’s noemt Ter Braak de aanhangers van die heilsleer. Losers, in hedendaags Nederland. Want het Frans van toen was het Engels van nu.

Ik moest aan ter Braak denken toen de Tweede Kamer zijn nieuwe voorzitter koos. Martin B. Liefhebber van poëzie. Martin B. is niet van de straat. En dat mag de wereld weten. Zijn eerste vergadering als voorzitter opende hij met een gedicht. Meer verzen zullen volgen.

Is hij bekend met het essay waarin ter Braak de ziel van het rechtsextremisme blootlegt? Het woord raté, zegt hem dat iets?  Herkent hij zich erin? Het lijkt me niet. Martin B. voelt zich comfortabel op het pluche. Hij is de man met de hamer. Carrière geslaagd. Droom uitgekomen. Van Zaanse arbeidersjongen uit een rood nest, tot schatbewaker van een populistische ideologie.

Voor je het weet staat er hier in de straat een malloot met een fakkel te zwaaien.

Begrijp me goed, ik wil het gedachtengoed van onze Kamervoorzitter zeker niet met dat van de nazi’s vergelijken, laat staan dat ik zijn partij zo wil duiden.
Voor je het weet staat er hier in de straat een malloot met een fakkel te zwaaien.
En er zijn natuurlijk ook serieuze verschillen. Moslims hoeven niet dood. Vluchtelingen evenmin. Buiten in de vrieskou met het gezin op een stoeltje slapen, dat moet kunnen. Had je maar niet moeten vluchten. Met je kopvodden.

Je mag het van mij allemaal vinden, eerlijk waar. Ieder zijn meug als het om gebrek aan medemenselijkheid gaat. Maar wat ik niet begrijp - wat zit hier toch achter? Vanwaar die allesverterende haat tegen alles wat anders is? Tegen het zelf gecreëerde vijandbeeld van de elite. Tegen links, hoogopgeleid, journalist, omroepmedewerker of moslim?
Waarom, Martin? Wat brengt jouw rancune ons? Waar ging het mis in je jeugdige ontplooiing?

Lezen verruimt je wereld en vergroot je empathie, hoor je wel eens.
Hier kan Martin nog wel een beetje hulp gebruiken. Daarom stel ik voor dat hij de volgende vergadering opent met een (mier)zoet, maar erg verbindend gedichtje van Emily Dickinson.

Het gaat zo:

If I can stop one heart from breaking,
I shall not live in vain;
If I can ease one life the aching,
Or cool one pain,
Or help one fainting robin
Unto his nest again,
I shall not live in vain

Wie weet stemt het hem wat milder. 
Want milder, Martin, is het nieuwe wilder.

 

Rocco Mooij is onder de noemer 'Mooij werkt' actief op het snijvlak van communicatie en journalistiek.'

 

Plaats als eerste een reactie

Ook een reactie plaatsen? Word lid van Adformatie!

Word lid van Adformatie → Login →
Advertentie