Ionica Smeets is een van de sprekers op het Communicatiecongres 2017. Dit artikel van Marike van Zanten werd gepubliceerd in mei 2016.
De formule voor communiceren over wetenschap: weet wat je publiek (niet) weet, neem mensen bij de hand en haal alle trucs uit de kast om ze te boeien. Weet Ionica Smeets, hoogleraar wetenschapscommunicatie aan Universiteit Leiden en wetenschapsjournalist. Op 13 mei sprak zij in Leiden haar oratie ‘Enige beschouwingen over de waarde der wetenschapscommunicatie’ uit.De naam Ionica komt uit het Roemeens. Geen mooiere naam voor de dochter van een natuurkundige. Hoewel Pia achteraf misschien toepasselijker was geweest voor een ‘wiskundemeisje’, zoals ze later bekend zou worden. Tijdens haar promotieonderzoek en het schrijven van haar proefschrift (over kettingbreuken) begint Ionica Smeets samen met Jeanine Daems de weblog Wiskundemeisjes. Daarin benaderden ze alledaagse kwesties vanuit de wiskunde, op zo’n toegankelijke manier dat zelfs typische alfa’s het snapten en het meest gehate vak uit hun middelbare schooltijd nog leuk vonden ook. Na de gelauwerde site volgde een column in de Volkskrant, het tv-programma Eureka, dat ze samen met Sofie van den Enk presenteerde, en televisieoptredens bij Pauw & Witteman en De Wereld Draait Door. Daarnaast was ze in 2014 te zien in Zomergasten.
Boeken schreef ze ook: één met Daems, één met Bas Haring en één in haar eentje: Het exacte verhaal, een praktijkgids over wetenschapscommunicatie voor bèta’s. Ze verwerkte in het boek niet alleen haar eigen ervaringen en inzichten, maar ook die van andere bekende wetenschappers en journalisten.
Sinds juli 2015 is ze hoogleraar Science Communication aan Universiteit Leiden. Haar oratie – op 13 mei – zal gaan over de opbrengst van vijftig jaar onderzoek naar wetenschapscommunicatie, een body of knowledge waar ze de komende jaren zelf ook een bijdrage aan hoopt te leveren, met ‘mooi en slim onderzoek’ dat wetenschappers helpt om hun boodschap bij een breed publiek onder de aandacht te brengen en ingewikkelde materie begrijpelijk uit te leggen.
Je boek was in eerste instantie bedoeld voor bèta’s, maar kunnen alfa’s er ook nog wat van leren?
‘Ik had op de cover gezet dat het voor bèta’s was vanuit de gedachte: schoenmaker, blijf bij je leest. Maar grappig genoeg blijkt het ook veel gelezen te worden door alfa’s. Iedereen kent dezelfde problemen bij het overbrengen van informatie: wie is je doelgroep, wat weet je publiek wel en niet, hoe maak je dingen tastbaar en toegankelijk? Daar worstelt de wetenschapper mee, maar bijvoorbeeld ook de sportjournalist. En niet alleen bij conferenties voor wiskundigen, maar ook bij die voor beleidsmedewerkers kun je de mensen turven die met hun rug naar d e zaal sheets voorlezen. Bèta’s hebben overigens vaak het vooroordeel dat communicatie niet zo interessant is. Dan krijg ik de vraag: hoe kun je nou van wiskunde naar communicatie gaan? Terwijl communicatievragen net zo moeilijk en interessant zijn, alleen anders en minder zwart-wit. Dat wil ik graag overbrengen: dat communicatie net zo spannend is als de zoektocht naar het Higgs-deeltje.’
Zijn wetenschappers zich wel bewust van het belang van communicatie voor hun eigen werk?
‘Veel wetenschappers zijn zich daar juist extra bewust van: ze weten dat ze door de complexiteit van hun vakgebied ver van mensen afstaan. Vooral wiskundigen en andere bètawetenschappers beseffen dat niemand iets heeft met hun onderwerp en ze echt hun best moesten doen om het over te brengen. Biologen zijn daar vaak al een stuk lakser zin: die gaan er sneller van uit dat mensen bepaalde dingen al weten. En historici helemaal, die gaan gewoon vertellen: de Peloponnesische Oorlogen, die kent toch iederéén? Kenmerk van goede wetenschapscommunicatie is dat je mensen bij de hand neemt. Uit onderzoek naar wetenschapscommunicatie op medisch gebied blijkt bijvoorbeeld dat artsen jargongebruik vaak onderschatten. De onderzoekers namen gesprekken met patiënten op en belden na om te vragen wat de dokter had bedoeld. Een huisarts had bijvoorbeeld tegen een diabetespatiënt gezegd: uw gewicht is stabiel. De patiënt zei: stabiel, dat klinkt positief, dus zal mijn gewicht wel goed zijn. Het woord ‘stabiel’ bleek dus al jargon te zijn. Je moet dus goed kijken naar het kennisniveau van mensen. En vervolgens moet je communicatief alle trucs toepassen om mensen te pakken.’
Zoals?
‘Het gebruik van een narratief element om mensen te boeien is voor communicatiemensen heel gewoon, maar voor veel wetenschappers nieuw. Die beginnen hun artikel of presentatie nog vaak met een definitie. Als je dan zegt: begin met wat je hebt ontdekt, dan zeggen ze: nee, ik moet eerst tien zaken uitleggen voordat ik dat kan aangeven. Voor wetenschappers is dat echt: OMG. Veel natuurkundigen zijn overigens wél vaak goed in het vertellen van verhalen om moeilijke zaken goed uit te leggen, misschien juist omdat het in dat vakgebied zo hard nodig is. Neem Robbert Dijkgraaf: hij haalt communicatief echt alles uit de kast. Zo is hij een meester in het gebruik van metaforen. Net als Diederik Jekel. Die moest een keer een scholiere de wet van Ohm uitleggen. Hij zag een labeltje van H&M uit haar jurkje steken en gebruikte dat als metafoor voor de relatie tussen spanning, weerstand en stroomsterkte. Zo vergeleek hij de toeloop op de winkels voor de collectie van een beroemde designer met spanning, het sluiten van één deur om de toeloop te doseren met weerstand en de gevolgen van prijsverlaging met stroomsterkte. Jekel had dus goed nagedacht over de vraag: welk voorbeeld werkt voor dit meisje? Als je mensen eenmaal te pakken hebt, mag je ze daarna best iets vertellen over die ellendige wiskunde of natuurkunde.’
Is de metafoor dus het ultieme instrument van de wetenschapscommunicatie?
‘Wetenschappers zelf zijn verdeeld over het gebruik van metaforen. Mensen als Dijkgraaf en Jekel behoren tot de school die vindt dat je alle trucs moet gebruiken om je gehoor te boeien. De andere school vindt het gebruik van metaforen juist een slecht idee. Zij zeggen: mensen moeten eerst snappen wat die metafoor te maken heeft met wat je aan het uitleggen bent en vervolgens moet je het weer terugvertalen. Dat kost net zoveel tijd en moeite. Het lijkt me dan ook interessant om vanuit de wetenschapscommunicatie onderzoek te doen naar metafoorgebruik. Want eigenlijk weten we niet hoe en of het werkt. Dat is bij meer communicatie-instrumenten het geval: vaak doen we gewoon maar wat, zonder te weten of het effectief is. Neem het advies om een toespraak te beginnen met een anekdote om de aandacht van mensen te vangen. Uit onderzoek blijkt dat zo’n anekdote er ook voor kan zorgen dat mensen je minder geloofwaardig vinden. Wil je dat mensen jou geloven, dan kun je het dus misschien maar beter wat saaier houden.’
Wetenschappelijk onderzoek is feitelijk en objectief, terwijl pr vaak gericht is op spin en framing. Hoe sta jij daar tegenover?
‘Ook in de wetenschapscommunicatie wordt gekeken naar de rol van framing. Daarbij gaat het niet alleen om invalshoek en woordkeus, maar ook om de getallen die je gebruikt. Je kunt bijvoorbeeld zeggen dat uit onderzoek blijkt dat 75 procent van de mensen succes heeft, maar je kunt ook zeggen dat 25 procent van de mensen mislukt. Het eerste klinkt aantrekkelijker dan het tweede, terwijl het hetzelfde is. Bovendien kun je informatie voordeliger presenteren in grafieken en tabellen. Dus het is naïef om te denken dat je je onthoudt van framing als je netjes alle cijfers geeft. Het gaat ook om het schetsen van de context. Als je bijvoorbeeld zegt dat een maatregel Nederland 40 miljoen euro kost, maakt het nogal uit of dat onderdeel vormt van een begroting van 40 miljard of 100 miljoen. Framing is net als belastingontwijking: het is legaal en het is niet liegen, maar het is ook niet chic. Je kunt dingen wel zo mooi mogelijk presenteren, maar als mensen daardoorheen prikken, dan rekenen ze je daar genadeloos op af. Zeker nu door de sociale media alles transparant geworden is.’
Wat is het verschil tussen wetenschapsvoorlichters en ‘gewone’ voorlichters?
‘Wetenschapsvoorlichters zijn dit werk gaan doen vanuit liefde en passie voor de wetenschap, die ze vaak zelf hebben beoefend. Die passie is ook een valkuil. Wetenschappers denken vaak dat iedereen hun vak leuk vindt. Govert Schilling zei ooit tegen de redacteur van een krant: “Waarom hebben we nooit iets over exoplaneten in de krant?!” De redacteur: “Waarom wél?” Dat herken ik. In het begin wilde ik ook alle wiskundige onderwerpen in de krant zetten. Ik stel mezelf nu de vraag: als het een ontdekking uit de scheikunde zou zijn, wat ik een minder gaaf vakgebied vind, wanneer zou ik het dan in de krant willen lezen? Toen ik nog tv maakte, kwam ik ook in aanraking met communicatiemensen uit het bedrijfsleven. Die probeerden vooral om communicatie te voorkómen. Ze opereerden primair vanuit angst, om de drie zinnen riepen ze: ho, ho, ho. Daar werd iedereen zo chagrijnig van, dat de persoon of het bedrijf in kwestie er in de montage meestal niet leuker op werd. Wetenschapsvoorlichters komen overigens niet zelf voor de camera, maar zoeken de beste spreker voor een bepaald onderwerp en zorgen ervoor dat deze goed is voorbereid. De universiteit heeft dus geen woordvoerders zoals het bedrijfsleven.’
Hoe is het imago van de wetenschappers zelf? Worden ze nog steeds gezien als nerds?
‘Een vriend van me werkt bij Hollands Casino. Daar was een nieuw softwaresysteem nodig. Eerst kwam er een accountmanager in een mooie auto, om met een flitsende presentatie het systeem te verkopen. Vervolgens kwam er een iets minder hippe vogel om het systeem te installeren en toen dat niet bleek te werken, kwam er een soort gnoom die normaal nooit daglicht zag in een verwassen T-shirt uit zijn kelder gekropen om de problemen te verhelpen. Die vriend zei: dat is een beetje jullie soort mensen.
‘De beeldvorming over wiskundigen is het ergst. Laatst moesten we met een aantal wetenschappers op de foto en toen zei de fotograaf: die lui van wiskunde haal je er zo uit, die zijn allemaal zo raar. Maar de laatste jaren is het imago wel verbeterd. Je hebt nu de hippe nerds, zoals Alexander Klöpping en Diederik Jekel. Dat vind ik trouwens ook wel weer ongemakkelijk. Het hóéft helemaal niet hip te zijn, er zijn belangrijker dingen in het leven.’
En de belangstelling voor wetenschap zelf? Met de Wiskundemeisjes ontwikkelde je jezelf tot een boegbeeld voor wetenschapsbeoefening in het algemeen.
‘Het is belangrijker om naar buiten te treden. Wetenschappers denken soms dat dat van iedereen wordt verwacht en schieten dan in de weerstand. Maar als tien procent van de wetenschappers naar buiten treedt, is het al mooi. Er zijn tegenwoordig gelukkig wetenschappers die dat met verve doen, zoals Freek Vonk en Robbert Dijkgraaf. Die rolmodellen heb je ook nodig. Elphi Nelissen, bouwkundige en decaan van Technische Universiteit Eindhoven, leidt bijvoorbeeld scholieren rond in haar energieneutrale huis. Hun reactie: leuk, al die wetenschappelijk snufjes, maar dat die professor ook een man en kinderen heeft! Het is belangrijk dat je laat zien dat wetenschappers ook mensen zijn.
‘Wetenschappers zelf zijn vaak huiverig voor persoonlijke verhalen, die zeggen: het gaat om het werk. Maar om te bereiken dat mensen daarvan kennisnemen, moet je bereid zijn om mensen te pákken. Ik heb mezelf trouwens nooit gezien als een missionaris die het heilige woord komt verspreiden en zoveel mogelijk mensen over wiskunde wil vertellen. Ik zie wetenschapscommunicatie meer als een service: áls mensen iets willen weten, moet je je stinkende best doen om het uit te leggen. Maar je hoeft het niet met een trechter naar binnen te duwen.’
FOTO: STEFAN WITTE
Plaats als eerste een reactie
Ook een reactie plaatsen? Word lid van Adformatie!