Femke Halsema, burgemeester van Amsterdam, kwam vanochtend met een ‘ongewone’ brief gericht aan de bewoners van de hoofdstad. ‘Ik ben ook in een heel ongewone situatie geplaatst en voel mij genoodzaakt u te schrijven’.
Halsema reageert in haar brief op een artikel op de voorpagina van de Telegraaf dat ‘in chocoladeletters’ bekend maakte dat haar 15-jarige zoon in juli een gewapende inbraak zou hebben gepleegd. ‘Halsema pijnlijk getroffen’, luidt de kop van het voorpaginagrote stuk, vergezeld van een streamer met de tekst dat er onvrede is binnen de politie en justitie over de ‘doofpot’. De krant baseert zich op anonieme bronnen.
Volgens Halsema klopt er niet veel van het artikel. Volgens haar is van een doofpot geen sprake, de normale procedures en communicatie bij een jeugddelict zijn gevolgd. Ook was haar zoon niet gewapend, maar had een ‘(verboden) nepwapen’ bij zich en is met een vriend een ‘verwaarloosde en verlaten woonboot’ binnengegaan. ‘Daarmee heeft hij de wet overtreden - hij had het nepwapen niet bij zich mogen hebben en hij had de verlaten boot niet mogen betreden - en daarvoor zal hij de gevolgen moeten dragen.’
Halsema eindigt de brief met een verwijt aan de Telegraaf dat hem ‘voordat er een rechterlijk oordeel is geveld‘ op de voorpagina veroordeelde voor een delict dat hij niet heeft gepleegd, schrijft ze. ‘Hij verdient geen extra publieke straf, alleen omdat hij mijn zoon is.’
Heftig debat
De brief is inderdaad niet gewoon, net zoals het stuk van de Telegraaf zelf, en roept vragen op over de wijze waarop de burgemeester is omgegaan met de berichtgeving en het delict van haar zoon. Op sociale media woedt er heftig debat over, ook onder communicatiedeskundigen.
Had Halsema het nieuws over haar zoon niet zelf naar buiten moeten brengen? Is de uitgebreide brief niet wat te veel van het goede? En heeft ze de juiste toon en woorden gebruikt? Adformatie vroeg drie specialisten naar hun visie.
Stealing thunder
Allereerst de vraag of Halsema niet de klassieke tactiek van stealing thunder had moeten gebruiken, ofwel het zelf naar buiten brengen van onwelgevallig nieuws? Het had haar in staat gesteld het nieuws zelf van context en frame te voorzien, in plaats van te moeten reageren op het artikel en de teneur van de Telegraaf. Ook was het verwijt dat er een 'doofpot' zou zijn er direct mee ontkracht.
Haitske van de Linde, adviseur strategische communicatie, en gemeenteraadslid in Hilversum voor de VVD, zou Halsema dit inderdaad hebben geadviseerd. ‘Het is gebeurd en het wordt keurig volgens de regels afgehandeld, dus op zich is het niet nieuwswaardig. Maar je kunt voorspellen dat een krant als de Telegraaf met zoiets als dit vól op het orgel gaat. Hoe onterecht ook. En dus zou ik gezegd hebben: informeer het Presidium - alle fractievoorzitters in de gemeenteraad - over wat er is gebeurd en hoe het wordt afgehandeld. Geef ook aan dat je communicatie over de afhandeling van deze kwestie aan het OM laat, zoals te doen gebruikelijk. Daar kan iemand het onmogelijk mee oneens zijn.’
Ook expert crisiscommunicatie Ingrid van Frankenhuyzen zou ervoor hebben gekozen zelf de regie in de hand te nemen. ‘Als moeder wil je je kind beschermen, als chef van de politie en voormalig politicus moet je erop voorbereid zijn dat de sensatiepers dit in de openbaarheid brengt. Iemand met zo’n openbare positie weet dat de scheidslijn tussen ambt en privé heel dun is, denk aan Alexander Pechtold, diens appartement en 'zwangere vriendin'. Daar is het te nieuwsgevoelig voor. Dus kies er dan voor zelf als eerste het nieuws te brengen om de regie te houden op de berichtgeving.’
Halsema koos begrijpelijkerwijs voor het laatste, stelt Frankenhuyzen, maar leek volgens haar geen draaiboek crisiscommunicatie klaar te hebben liggen voor als naar buiten zou komen. ‘Daarvoor klinkt te veel ongebreidelde woede en getergdheid door in haar brief. Die zou je gezien haar media-ervaring naïef kunnen noemen.’
Koen van Tankeren, adviseur bij onder meer politiek-bestuurlijke issues, vindt juist niet dat Halsema dit zelf naar buiten had moeten brengen. Vanuit tactisch oogpunt was het wellicht een goede keuze geweest, maar een burgemeester heeft een enorme voorbeeldfunctie, zegt Van Tankeren. Ze mag nooit de privacy schenden van burgers. Daar moet ze zich formeel in opstellen, ook als het om haar eigen zoon gaat.
Van Tankeren: ‘We hebben in Nederland regelgeving die zegt dat wij de rechten van kinderen moeten waarborgen. Daar valt ook hun privacy onder. De handelswijze van politie en justitie is om prudent om te gaan met de gegevens van minderjarige verdachten. Die brengen ze niet naar buiten. Als Halsema hier voor de troepen uit was gaan lopen en dat in dit geval wel had gedaan, had ze juist een uitzondering op dit principe gemaakt. Een uitzondering voor haar eigen zoon, dat had ook discussie opgeleverd.’
Van Tankeren vermoedt, in tegenstelling tot Van Frankenhuyzen, dat de Amsterdamse burgemeester overigens wel was voorbereid op mogelijke berichtgeving: ‘Ze heeft snel gereageerd en wat mij betreft ook weloverwogen.’
De brief
De brief zelf is ook onderwerp van discussie. Had het niet een tandje zakelijk gekund en ook wat korter. Het wordt nu erg persoonlijk en uitgebreid. Meer brandstof voor de discussie.
Haitske van de Linde vindt het niet meer dan logisch dat Halsema hem naar buiten heeft gebracht. ‘Nu er door de Telegraaf zo wordt uitgepakt, moet er een reactie komen. Als burgemeester Halsema niet zou reageren, dan zou daar ook weer van alles achter gezocht worden. Het is een uitgebreide en duidelijke brief, die op de meeste te verwachten vragen antwoord geeft. Hij had misschien wel korter of kernachtiger gekund, maar ja, dat kan bijna altijd.’
Ook Van Tankeren vindt hem adequaat, zowel van omvang als van toon. ‘Hij is invoelend geschreven, met zo’n woordkeuze dat veel mensen zich ermee kunnen identificeren. Daarnaast is de brief persoonlijk, geeft weer hoe het haar als burgemeester maar ook als moeder raakt, en welke positie ze inneemt. Mensen begrijpen bij lezing echt waarom ze zo gehandeld heeft, en waarom ze het nu nodig vindt te reageren. Ik vind hem goed.’
Ingrid van Frankenhuyzen is minder te spreken over het schrijven, dat volgens haar een aantal communicatieve onhandigheden bevat. ‘Het dedain voor de Telegraaf - "chocoladeletters" - komt recht uit haar hart maar past haar als burgemeester niet. Ze is ook aan het downplayen ofwel minimaliseren. Ze gebruikt woorden als ‘klieren' en een 'verwaarloosde en verlaten woonboot’, terwijl een nepwapen en messen van een andere orde zijn dan klierend belletje trekken. Als moeder is dat heel logisch, als burgemeester niet handig.‘
Hoe had het dan gemoeten? Halsema had ons als moeder deelgenoot kunnen maken van bijvoorbeeld haar schaamte, wanhoop, woede met een zin als "rekent u er maar op dat er thuis het laatste niet over gezegd is", stelt Frankenhuyzen. Want wie pubers heeft weet dat de bedrading in hun hersenpan nog niet goed is aangelegd.
Frankenhuyzen: ‘Als ze haar moederrol gekoppeld had aan haar ambt en het enorme dilemma waarvoor ze stond, had ze de brand eerder kunnen blussen. Dan waren de feiten over hoe het daadwerkelijk zat, beter geland. En had je de voeten onder de tafelpoten van de 'moordlustige' Telegraaf kunnen wegmaaien. Dat neemt niet weg dat er in dit verhaal alleen maar slachtoffers zijn. De zoon, de moeder en, hopelijk niet, de burgemeester.’