Minister Bussemaker presenteerde op 7 juli in een collegezaal van de Universiteit Leiden in Den Haag haar onderwijsvisie met behulp van het animatiefilmpje “Studeren in 2025 - De sprong naar de toekomst”.
Het filmpje suggereert dat “dankzij de strategische agenda” over 10 jaar “de kwaliteit flink is gestegen, met meer docenten, tutoren en mentoren”. Van de 650 miljoen euro die Bussemaker in 2025 bespaart door de studiebeurzen af te schaffen, gaat 60 procent naar extra docenten. De rest is bestemd voor onderzoek, studiefaciliteiten en digitalisering. Het gaat om 2.500 banen in het hbo en 1.400 in het wo. Dat is, tegenover een leger van 700.000 studenten, ongeveer een docent per opleiding.
De universiteitskoepel VSNU, de Vereniging Hogescholen en het Interstedelijk Studenten Overleg moeten het nog allemaal zien. De onderwijsinstellingen bepalen immers zelf wat ze met het geld doen en stoppen het nu ook al liever grotendeels in gebouwen, onderzoek en ondersteuning dan in onderwijs.
Liever lui dan moe
Toch schijnt er enthousiasme voor de plannen te bestaan, want er lijkt behoefte aan minder grootschaligheid en meer persoonlijke aanpak.
Maar waar dan?
Alleen bij onderwijsinstellingen die het onderwijs schromelijk hebben veronachtzaamd. Zij hebben met deze druppel op de gloeiende plaat geen prikkel hun leven te beteren. Bestuurders in de non-profit, ook in het onderwijs, hebben het bovendien al vaak te druk met het buiten de media houden van declaraties, het beheersbaar houden van hun gebouwenportfolio en het managen van inspecties.
De bestedingsplannen van Bussemaker zijn daarmee vooral een beloning voor slecht gedrag. Onderwijsinstellingen beschikken over ruim voldoende budget om kleinschaliger onderwijs te organiseren, maar vele zijn liever lui dan moe. Dit geldt overigens ook voor veel studenten. Politici en onderwijsbestuurders negeren structureel het feit dat een gemiddelde voltijdstudent hooguit 20 uur aan zijn of haar studie besteedt, terwijl de uitgaven zijn ingericht op 40-urige studieconsumptie. Zouden extra docenten de betrokkenheid van studenten werkelijk verhogen?
Naam en schaam
De vraag is wanneer bestuurders en docenten wel in beweging komen. In ieder geval bij naming & shaming. Wanneer een gevreesde inspecteur, zoals de NVAO, langskomt en misstanden aantoont. Zoals in het hbo in 2011 en in het wo in 2014 – lees de treurigstemmende berichten in de media uit die tijd er maar eens op na. Dan zien we de achtereenvolgens gebruikelijke paniek, ontkenning, berusting en – daar gaat het om - wederopbouw. Zo ging het bij het destijds verguisde InHolland en zo ging het ook bij onze opleiding communicatie aan Hogeschool Leiden.
De uitval van studenten bij onze Hogeschool lag op landelijk niveau; bijna de helft haalt de propedeuse niet. Dit heeft weinig met volle klaslokalen te maken: die hebben we niet. En er is persoonlijke begeleiding en aandacht te over. De vraag is hier veel groter: willen en kunnen alle 700.000 studenten eigenlijk wel hoger onderwijs volgen?
Ambities en prestaties
Effectiever dan incidentele naming & shaming is transparantie in het onderwijs over ambities en prestatie. Zo transparant als we inmiddels een hotel en vliegreis kunnen selecteren, zo mistig is een van de belangrijkste sectoren in onze samenleving. Welke opleiding durft met onderbouwde cijfers te communiceren over het aantal contacturen, studierendement en werkgelegenheid onder alumni? Wie in dergelijke termen durft te communiceren maakt weinig vrienden in Nederland.
Typerend is de afscheidsbrief van professor Jaap Dronkers, de onderwijssocioloog die baanbrekend werk deed in het becijferen van studierendement in het lager en middelbaar onderwijs. Hij schreef in 2014: “Ik sta nog steeds achter het maatschappelijk belang van het maken van dergelijke lijsten door buitenstaanders. Maar het gedoe erom heen, begint mij tegen te staan. Dat kost vele dagen werk, het geeft veel stress en de publieke steun is gering.” Dronkers gaf aan dat wetenschappers noch journalisten het lef of de middelen zouden hebben in het gat te springen dat hij achterliet.
Van de burgers
Helaas heeft hij vooralsnog gelijk. Bussemaker, de talloze beleidsambtenaren op het ministerie en aan de onderwijsinstellingen helpen zichzelf en de samenleving door veel opener te zijn over hun inzet en prestaties. Daarvoor hoeven we niet te wachten tot 2025. Om met Dronkers te spreken: “Het onderwijs is van de burgers, niet van de overheid, middenveld of belangenorganisaties, en deze behoren aan die burgers verantwoording af te leggen van hun zorg voor dat onderwijs.”
Plaats als eerste een reactie
Ook een reactie plaatsen? Word lid van Adformatie!