Dit blog begint in 1989. Na zeven middelbare scholen met als resultaat één Havo-diploma, probeerde ik HEAO Communicatie. Het tweede jaar ging nog slechter dan het eerste en dus nam ik afscheid van het instituut school. Ik kon kiezen uit twee banen: vuilnisman of minibar-verkoper in de trein. Ik koos het laatste. Anderhalf jaar verkocht ik koffie, thee en gevulde koeken op het spoor.
Ik werkte vaak van 6 uur ’s ochtends tot 18 uur ’s avonds. Maar liever nog van 10 uur tot 22 uur. Dan kon ik zo door naar de hipste hemel op aarde: de Amsterdamse Roxy. In mijn Wagons- Lits uniform. Een grijze pantalon met groen gilet en dito vlinderdasje. Dat vond ik wel zo ongelooflijk funky, hiphop en house tegelijk.
Maar voor ik naar de Roxy ging én de doorbitch moest overtuigen dat een Wagons-Lits look echt heel cool was, ging ik in datzelfde uniform bier drinken bij De Duivel. Een hip hiphop café. Met ruige gasten. Zo ontdekte ik toen ik een keer moest urineren. Terwijl ik mijn blaas leegde in de pisbak, tilde een man met lange baard mij aan één hand op en zei: 'Wat mot dat in dat apenpakkie?' Het was een motorbandiet. Een helse hipster. Waarvan je er, zo ontdekte ik later, niet veel hebt in de reclame. Tien motors voor je bureau is toch enigszins intimiderend.
Een jaar later reisde ik, met wat pesos die ik op de trein had verdiend, een half jaar door Midden- en Zuid-Amerika. Je zag, vooral in Noord-Mexico, veel mannen in strakke jeans, stoffige laarzen, cowboyhoeden én RayBan zonnebrillen op hun zwetende neus. Die natuurlijk hartstikke nep waren. Die brillen dan. Maar dat zei ik niet. Ik keek wel uit. Want die hipsterros hadden niet alleen snorren en stoppelbaarden, maar ook guns. Later begreep ik dat je in de reclame ook veel cowboys had. In strakke jeans en slangenleren laarzen. Wel zonder snor. Want je wilde best cowboy zijn, maar niet op Adri van Tiggelen lijken.
Na deze reis werkte ik nog zes jaar op de trein. Van Amsterdam naar Keulen en Hannover. Een tijd met meer rock & roll dan de hele reclamewereld bij elkaar. Ontbijt met bier. Weinig slaap. Woest uitgaan. Met naast Hagenezen en maatschappelijk ontspoorden nogal wat nichten als collega’s. Van het ruige soort. Met tepelringen, lederen broeken, zwarte petten, borstharen en mannelijke baarden. Van die leernichten heb je er, zo ontdekte ik later, niet veel in de reclame. Het is ook lastig presenteren met een bal in je mond.
En nu is er de discussie over hipsters. Alsof het een plaag is gelijk aan de groene parkieten. Toch zijn er gelukkig ook pro-hipsters. Zo zegt Ricardo van Loenen, oprichter van hiB-Amsterdam, waar ik toevallig een werkplek heb, heel terecht dat hipsters niet dood hoeven. En Olaf Orkauer vindt het alternatief normcore, en wie kan hem ongelijk geven, doodsaai. En laten we wel zijn, hipsters hebben de stad veel goeds, gezonds en creatiefs gebracht. Winkels. Festivals. Restaurants. Clubs. Biertjes.
Maar naast deze hipsters heb je ook hipsters zoals wij. Reclamehipsters. Die, net als ik - bij mij leeft de hipster binnen - na een sapje en salade met gezonde bonen, creativiteit inzetten om chips, frisdrank, soep, belminuten en banken aan de gewone man te brengen.
Daarom stel ik voor om hier per NU de hipster-discussie te sluiten. Want die gaat namelijk helemaal nergens over. Ondertussen fantaseer ik verder over een bureau op het spoor met bestemming onbekend. Een voortrazend creatief circus vol motorbandieten, cowboys, leernichten en reclamehipsters, die de meest vuige reclameverhalen bedenken. Misschien wel mijn grootste hipsterdroom ooit.
Plaats als eerste een reactie
Ook een reactie plaatsen? Word lid van Adformatie!