Alhoewel alle mensen lijden, zijn lang niet alle mensen zich hier even bewust van. Veel mensen ontkennen en ontvluchten lijden, en slagen er in om lijden lang ‘de ver van mijn bed show’ te houden. Het ‘voordeel’ van mijn ziekteverleden en de daarbij horende pijnlijke jeugd, was dat het ontkennen en/of ontvluchten van lijden al snel een volstrekt onrealistische optie bleek. Ik heb het natuurlijk wel geprobeerd, en ben er ook nog wel een paar jaar in geslaagd. Ik beleefde mijn laatste heftige astma aanval met ziekenhuisopname zo rond mijn 12e, en was mijn ziekte tot mijn 20e - toen ik na een mental breakdown plotsklaps in een diepe depressie belandde – helemaal vergeten. Maar de realiteit was natuurlijk dat ik mijn jeugd helemaal niet écht vergeten was. Ik dacht dat ik gelukkig was, maar had mijn pijn alleen jaren succesvol weten te verdoven met drank, drugs en heel veel herrie. Ik was in die tijd zanger en tekstschrijver in een hardcorepunkband Brutal Obscenity. In mijn beleving was ik destijds een echte positivo, maar toen ik onlangs de hoes van het eerste album van mijn band voor het eerst sinds jaren weer eens onder ogen zag, schrok ik me een ongeluk.
De songtitels - Death Is A Damn Good Solution, Emotion Suicide, Useless Immortality, No More Feelings Left – zijn veelzeggend, en maakten mij eens temeer duidelijk dat ik destijds onderhuids al keihard aan het lijden was. Mijn depressie was eigenlijk niets meer dan een wake up call waarmee ik ontwaakte uit mijn droom. Mijn reality check. Mijn depressie was geen toeval. Het lijden veranderde eigenlijk alleen van dragelijk in ondragelijk. Ik kon mijn pijn niet langer ontkennen of ontvluchten. Ik ontspoorde en moest mezelf overgeven. Mijn geest produceerde nog louter gitzwarte gedachten en gevoelens. Ik was één en al woede en angst. Ik moest mijn realiteit onder ogen komen - en wat nog veel belangrijker was - ik moest mijn pijn en lijden openlijk tonen. Er was geen houden aan; was niet langer in staat om een glimlach op te zetten en net te doen of er niets aan de hand was. Ik besefte dat die gezellige gozer niet meer dan een rol was die ik niet langer kon spelen, en kon mezelf en mijn omgeving niet langer in de maling nemen. Ik ging kapot van de pijn en iedereen kon het aan me zien. Mijn beschadigingen lagen open en bloot, moest mijn maskerade beëindigen en iedereen mijn ware - bange, boze, barre - naakte waarheid tonen. Deze coming out – die in eerste instantie voelde als een nederlaag en gezichtsverlies, is achteraf gezien een blessing in disguise en een incarnatiemoment gebleken, die een enorme persoonlijke groei in gang heeft gezet. Doordat ik mijn lijden zo intens heb ervaren, ben ik het goed gaan begrijpen. Ik ben er wijzer - een ervaringsdeskundige – door geworden.
Ik zie je Mara
Het is onmogelijk en onrealistisch om pijnlijke gebeurtenissen, negatieve gedachten en/of gevoelens je leven lang te vermijden of bestrijden. Dat is ook helemaal niet nodig. De (levens)kunst is om er op de juiste manier mee om te gaan. Het oerverhaal van het boeddhisme vertelt hoe de prins Siddhartha Gautama verlichting bereikt door de verleidingen van Mara – de heer van begeerte en het symbool voor de destructieve, donkerte kanten van de menselijke geest - te weerstaan. Na zijn verlichting leeft de Boeddha nog vele jaren, en trekt hij door India om zijn leer te verspreiden. Over deze periode zijn allerlei verhalen opgetekend, en in vele van deze verhalen wordt de Boeddha nog regelmatig bezocht door Mara. Boeddha en Mara zijn onafscheidelijk. Wat ons dit leert, is dat pijn en donkerte nóóit verdwijnen. Ze horen onlosmakelijk bij de realiteit van mens-zijn. De Boeddha bleef ook na zijn verlichting gewoon een mens. Het verschil dat zijn verlichting maakte, was dat de Boeddha wijs met de realiteit en aanwezigheid van Mara om kon gaan. In plaats van deze te bestrijden of vermijden, was de Boeddha deze gewoon gewaar en (h)erkende hij zijn donkerte in alle openheid met de woorden ‘Ik zie je Mara’. Die openheid is dan ook geen vrijblijvendheid maar een noodzakelijkheid. Ik heb aan den lijve ondervonden dat pijn moet worden gezien, gehoord en gedeeld om niet langer geleden te worden. Dat heet verwerking. Verwerking betekent niet dat de pijn overgaat. Het betekent slechts dat je de pijn kunt ondergaan. De pijn blijft. Er gaan bij mij – in het heden – nog zéér regelmatig luikjes open waarmee pijn uit het (ziekte)verleden – in de vorm van angst, woede of verdriet – zich aandient. Alhoewel het er daarbij soms heftig aan toe gaat, lijd ik er niet langer onder. Het doet alleen pijn. Die pijn is niet het probleem. Er is niks mis met pijn. Het probleem is de manier waarop we met pijn omgaan. Door het krampachtig te vermijden en/of bestrijden verandert pijn in lijden. Pijn kan pas worden losgelaten als het er in alle openheid mag zijn. De enige manier om donkerte op te heffen, is om er licht op te schijnen. Mijn depressie maakte dit – tegen wil en dank – mogelijk. Het heeft me letterlijk en figuurlijk openhartig gemaakt. Uit zelfbescherming had ik een metersdikke laag gewapend – gezellig - beton om mijn hart heen gebouwd. Deze muur stortte in één keer in. Daarmee werd mijn hart wagenwijd opengezet. Naar mezelf, maar ook naar anderen. Doordat ik mijn eigen lijden kon (h)erkennen, merkte ik ook het lijden bij andere mensen op. Het heeft mijn blik op mensen ingrijpend veranderd en het zaadje van mededogen doen ontkiemen. Het is – tot op de dag van vandaag – het mooist cadeau dat ik óóit heb mogen ontvangen.
De beste les is degene die je verborgen gebreken aan het licht brengt
Voor de depressie was ik een wenselijk mens. Ik leefde in teken van een zorgvuldig gecreëerde buitenkant waarin ik zelf was gaan geloven. Mijn depressie heeft deze mythe doorgeprikt. Ik was niet in staat de illusie langer vol te houden. Ik werd een werkelijk mens. Die werkelijkheid kwam met verborgen gebreken. Er is een bekende boeddhistische spreuk: ‘De beste les is degene die je verborgen gebreken aan het licht brengt’. Dat is precies wat er met me gebeurde. Ik kwam mezelf tegen. Of liever gezegd; ik kwam boze, bange, barre kanten van mezelf tegen die ik niet kende en al helemaal niet wilde leren kennen. Maar die kanten hoorden natuurlijk wel degelijk bij mij. Voor mijn depressie was mijn donkerte een ongewenste vreemdeling. Ik heb deze vreemdeling – mijn schaduwzijde - langzaam maar zeker gaan ontdekken, leren kennen en ben van hem gaan houden. Ik ben door mijn depressie een gewoon mens geworden; met goede én slechte eigenschappen, met fijne én nare trekjes, en met blije én boze momenten. En dat is helemaal o.k. Ik heb vrede met mezelf gesloten of eigenlijk vrede in mezelf gevonden. Ik ben het allemaal. Of liever gezegd; ik ben het allemaal niet. Het is enorm bevrijdend geweest om te beseffen dat ‘ik’ helemaal niet bestond. Door mijn depressie verloor ik mezelf – of liever gezegd: mijn ‘zelf’ - en vond daarmee de realiteit. Ik dacht dat ik was wie ik dacht, en was me niet gewaar van het – zacht uitgedrukt – beperkte realiteitsgehalte van gedachten en gevoelens, waarmee ik me – onnodig en onterecht - vereenzelvigde.
De Lijdensweg
Ik ben zó ontstellend diep gegaan, dat ik eerlijk gezegd niet had verwacht er ooit nog uit te komen. Maar ik ben – stukje bij beetje - uit het dal geklommen. Ik heb mijn demonen met moed, bloed, zweet en tranen doorleeft. Daar heb ik keihard voor moeten (ver)werken, en dat heeft me sterker en weerbaarder gemaakt. Ik heb aan den lijve ondervonden dat karakter zich niet vormt op momenten dat het meezit, maar op de momenten dat het tegenzit. Al met al ben ik mijn depressie intens dankbaar. Het is mijn hardste, maar ook beste leraar geweest. Het is de zwaarste, maar tegelijkertijd ook waardevolste periode uit mijn leven geweest. Daarom verwondert het me ook mateloos, dat er in het bedrijfsleven geen énkele aandacht en ruimte voor dit soort louterende levenslessen is. Mijn depressie staat niet op mijn CV. En als ik dat wel zou doen, dan zou dit voor het leeuwendeel van de mensen waarschijnlijk een rede zijn om aan mijn kwaliteiten en capaciteiten te gaan twijfelen. Ik vind dat totaal onterecht. Eigenlijk zou dit bepalende moment in mijn jongensleven er wel degelijk op moeten staan en juist vóór mijn kwaliteiten en capaciteiten moeten pleiten. Een CV zou niet alleen iemands – uiterlijke - carrierepad moeten laten zien, maar ook iemand – innerlijke – lijdensweg. Crisismomenten markeren persoonlijke groei. Het is ontstellend belangrijk dat mensen in alle openlijkheid aangeven wat zij wanneer hebben geleerd op de School des Levens; hoe zij door schade en schande, ouder en wijzer zijn geworden als mens. Ik vind het onbegrijpelijk dat we in het zakelijke domein wel dwepen met onze professionele kennis, maar voor persoonlijke wijsheid geen enkele plaats inruimen. Terwijl dat toch écht het enige is wat telt…
Lijderschap
Het is dan ook niet voor niets dat ik mijn managementmethode Cheerleadership heb gedoopt. Het gaat niet om goed leiderschap, maar om goed lijderschap! Ik geloof hartstochtelijk dat het leiding geven aan ons lijden, het énige echte leiderschap is dat er in het (bedrijfs)leven toe doet. Mensen die geen leiding aan hun lijden kunnen geven, worden geleid door hun lijden. Ze kunnen zichzelf niet leiden; laat staan anderen. En zijn daarmee dus per definitie slechte managers. Daarom heb ik ook helemaal niets met de bulk van de managementboeken, bladen en cursussen. Het leeuwendeel gaat inhoudelijk uit van de illusie dat er zoiets bestaat als managers, bedrijven en merken – terwijl er altijd écht alleen maar mensen in het spel zijn - en richt zich op het oppervlakkig aanleren van gewenst gedrag - terwijl het toch écht alleen maar om de geest gaat - voor in de werksituatie. Dat illusionaire en oppervlakkige is wat betreft ook precies de rede waarom er – ondanks de duizenden management boeken, bladen en cursussen – zo weinig échte managementsuccessen zijn. Als je écht goed management zou kunnen leren uit een boek, blad of cursus, zouden er louter succesvolle managers zijn. Maar - natuurlijk - is dat helemaal niet het geval. Sterker nog; in de 20 jaar dat ik als marketing/management adviseur werk, ben ik bij honderden bedrijven binnen geweest. In het overgrote gedeelte daarvan werd geleden omdat managers er een zooitje van hadden gemaakt. Management – kortom - is geen empirische wetenschap maar ervaringswijsheid. Het valt of staat met wijze mensen; met managers die eigen-wijsheid belichamen. Je kunt deze wijsheid niet leren door het bedrijf te bestuderen, maar door het leven te beoefenen. Het eerste en belangrijkste wat ik managers daarom vertel als ik met ze aan de slag ga inzake Cheerleadership is dat ze normaal moeten doen; ik vraag ze te stoppen met het spelen van hun manager-rol en gewoon mens te zijn. Met alle daarbij horende schaduwzijden, gebreken, tekortkomingen, onzekerheden en vergiften. Ik geef ze in eerste instantie de uitnodiging en de ruimte om volledig zichzelf te zijn en hun lijden met mij te delen. De praktijk leert dat veel managers het hier héél moeilijk mee hebben. Ze zijn volledig geconditioneerd in hun rol als manager. Loslaten voelt voor hen volledig contra-instinctief. Dat komt omdat we in het bedrijfsleven een totaal verknipt beeld van de werkelijkheid hebben gecreëerd. Er worden onrealistische – onmenselijke – eisen aan managers gesteld. Er heerst naar mijn mening een dictatuur van wenselijkheid. Maar wenselijkheid is niet hetzelfde als menselijkheid. Perfectie is de norm. Maar de norm is niet normaal. Perfectie bestaat niet. Ieder mens is vleesgeworden imperfectie. Managers worden geacht een soort heiligen te zijn - en omdat er helemaal geen heiligen bestaan - regeert de schijnheiligheid. De grote zen leraar Dogen Zenji zei het al in de beroemde boeddhistische tekst van Shobogenzo Zuimonki rond 1235: ‘Op deze wereld hebben zowel leken als monniken de neiging hun goede daden flink tentoon te spreiden en hun slechte daden te verbergen. Als gevolg hiervan loopt hun innerlijke leven niet gelijk met hun openbare leven. Het ware beter als ze hun innerlijk in overeenstemming zouden brengen met de uiterlijke kanten van het bestaan’. Zenji houdt hier een pleidooi voor het opgeven van uiterlijk vertoon en het elkaar voor de gek houden door ons mooier en beter voor te doen dan we in werkelijkheid zijn. Dit – verwerkelijking - is de basis van lijderschap. De binnenkant en buitenkant moeten congrueren.
RangWang
Omdat onze geest allesbepalend is voor ons denken en doen, is het Cheerleadership of lijderschap proces expliciet introspectief van aard. Aangezien alle oorzaken én alle oplossingen voor lijden bevinden zich binnen onszelf bevinden, leer ik managers niets meer en niets minder dan de mens in zichzelf te vinden. Vóórdat managers leiding gaan geven aan anderen, moeten ze leren hoe leiding te geven aan zichzelf en aan hun lijden. Daartoe is maximale zelfkennis en maximale zelfcontrole – geestkracht - essentieel. Daarmee is lijderschap expliciet boeddhistisch. De Tibetanen gebruiken niet voor niets het woord rangwang voor geluk. Rang staat voor zelf. Wang staat voor controle. Geluk bestaat bij gratie van zelfcontrole. Geluk ontstaat door op een juiste manier om te gaan met de realiteit van het lijden. Wie zijn of haar lijden aandachtig en grondig bestudeert, kan zijn of haar geest begrijpen, kan zijn of haar geest beheersen; wie zijn of haar geest kan beheersen, kan zijn of haar lijden beëindigen. Cheer – geluk – begint waar en wanneer lijden eindigt. We zouden lijderschap daarom ook met meesterschap kunnen bestempelen. Hij/zij die meester is over het continuüm geest-gewoonten-gedachten-gevoelens-gedragingen is meester over zijn/haar lijden. Het principe is simpel: alles wat je niet weet kun je ook niet begrijpen. En alles wat je niet begrijpt kun je niet veranderen. De motor van dit proces is aandacht. Het belangrijkste wat een lijder zichzelf en anderen kan geven is aandacht. Door met volle concentratie en aandacht naar onszelf te kijken gaan we het onszelf begrijpen en krijgen we begrip voor ons doen en laten. Aandacht geeft een realistische blik op zaken. Met aandacht kijken is beoordelen zonder te veroordelen. Met aandacht kijken is (h)erkennen dat onze gedachten en gevoelens – gewenst én ongewenst – continu komen en gaan, en dat ons doen en laten gekleurd is door gewoonten, waardoor we de neiging hebben om – in een mislukte poging om aan de pijn en het lijden te ontkomen - in Samsarische rondjes om de realiteit heen te blijven draaien. Door dit gewaar te zijn, blijken veel vermeende feiten bij nader inzien fictie, en onze realiteit een virtual reality.
De Lijder
Lijderschap gaat uit van de realiteit dat er geen écht onderscheid is tussen werk en privé. We zijn altijd en overal mens. En dus nemen we ons lijden – wat onlosmakelijk aan ons mens-zijn verbonden is, onvermijdelijk mee naar ons werk. Waar het – eveneens onvermijdelijk – van negatieve invloed is op het reilen en zeilen van het bedrijf. Mensen die lijden, zijn niet productief en effectief. Werken aan lijden is daarom de enige échte hoofdzaak en hoofdtaak van managers. De lijder is er niet om medewerkers te laten functioneren, maar om mensen te laten floreren. Dit doet de lijder door het creëren van een harmonieuze omgeving waarin intermenselijke intimiteit hoogtij viert. Mensen moeten op het werk hun persoonlijke leven onbekommerd met elkaar kunnen delen. Dat doen ze natuurlijk niet in een afstandelijke cultuur waarin ze zich vreemden voor elkaar voelen en/of waarin zij het idee hebben niet volledig geaccepteerd en gerespecteerd te worden. Lijders moeten dit mogelijk maken en mensen zich thuis laten voelen op hun werk. Dit doet de lijder door zich niet boven maar tussen de mensen te staan. Een leider heeft volgers. Dat creëert per definitie ongelijkheid en afstand. Een lijder heeft gelijkgestemden. Met de nadruk op gelijk. De lijder is van niemand de baas. Hij/zij is alleen zijn/haar lijden de baas. De lijder deelt zijn ervaring en biedt zijn inzicht. Thich Nhat Hanh zegt hierover in zijn boek ‘Macht’: ‘Wanneer we naar onze werkplek kijken, erkennen we de angsten en pijn van onze collega’s of werknemers, en we zeggen ‘Ik ben er voor jullie, ik weet dat jullie lijden. Samen kunnen we dit lijden aanvaarden en transformeren’. Lijders vervullen een voorbeeldfunctie. Mensen kunnen zich in hen herkennen. Lijders wijzen hun mensen de juiste richting op hun lijdensweg. Lijders helpen hun mensen met ont-wikkelen en het realiseren van hun volste potentieel. Lijders laten mensen – met elkaar - groeien. Lijders zetten hun mensen in hun maximale menselijke kracht. Met alle positieve gevolgen van dien voor het bedrijf en het bedrijfsresultaat.
#Durftelijden
Naar mijn bescheiden mening heeft het bedrijfsleven meer lijders nodig; managers die geen rol spelen, maar openlijk en eerlijk – kwetsbaar - mens durven te zijn. Mensen die niet alleen een carrierepad met werkervaring hebben, maar ook een lijdensweg met levenservaring hebben. Mensen die louterende levenslessen hebben geleerd; die gevallen zijn én weer opgestaan. Mensen met een brevet van weerbaarheid. Mensen die hun wonden, beschadigingen en littekens niet krampachtig proberen te bedekken maar durven te delen. Managers die zich – binnen het bedrijf - dienstbaar maken aan het bewerkstelligen van het geluk van hun mensen. Ik weet zeker dat het een gigantische – positieve – impact op het bedrijfsleven zal hebben, en zal bijdragen aan de verwording van een meedogende markteconomie en maatschappij.
Ik roep daarom bij deze een nieuw initiatief in het leven: #Durftelijden. Ik wil u vragen om – op Twitter - onder deze noemer het lijden waar u als mens in uw werk tegenaan loopt – schaamteloos - met iedereen te delen. Durf met mij mee te lijden. Wees een mens. Toon uw pijn. Laat zien waar u mee worstelt op uw werk. Deel uw angst, woede en verdriet. Vraag om hulp. Laten we #durftelijden samen tot trending topic maken, het taboe doorbreken en meer mededogen en intimiteit op het werk afdwingen. Ik hoop van harte op uw moed en medewerking!
Reacties:
Ook een reactie plaatsen? Word lid van Adformatie!